'sGRAVENHAGE IN 1814
195
dus het in ’s mans request geponeerde niet geheel over
eenkomstig de waarheid gebleken. In Augustus tenslotte
wordt aan het hooger gezag meegedeeld, dat er slechts
twee personen, die in 1795 waren verjaagd, nog niet
weder waren herplaatst. De eene wenschte daartoe niet
in aanmerking te komen, de andere, een vrouw, was
inmiddels getrouwd. En hiermede was blijkbaar dit
hoofdstuk van het herstel voor wat Den Haag betreft
afgesloten.
Nog een gevolg van de jaren der Fransche over-
heersching was, dat de stad in het bezit was gekomen
van diverse zaken, die in eigendom aan den Prins van
Oranje hadden behoord en later aan Den Haag waren
overgedragen. Het voornaamste object was de Biblio
theek op het Mauritshuis, dus de Koninklijke Bibliotheek,
die echter niet door Koning Lodewijk Napoleon, zooals
de notulen van het Provisioneel Bestuur ten onrechte
zeggen, maar bij Keizerlijk besluit van 27 Juni 1811
„sous la surveillance de la municipalité” van Den Haag
was geplaatst. Verder behoorden er toe de schilderijen,
prenten en kunstvoorwerpen der Oranjes nog aanwezig
in het gebouw op het Buitenhof, vroeger bestemd voor
de verzamelingen van den Stadhouder en waar in 1814
de Nutsschool gevestigd was. Tenslotte de herten en
reeën in den Koekamp.
De Raad overwoog in zijn eerste vergadering terecht,
dat „daar al deze goederen zonder eenig regt van
derzelver wettigen eigenaar zijn ontvreemd” de stad
den eigendom nooit had verkregen. Daarom werd
besloten aan den Souvereinen Vorst alle bezittingen van
wijlen zijn vader, die thans onder beheer van de stad
stonden, terug te geven. Voor het gebouw van de
Nutsschool zou natuurlijk „met concurrentie van be-
stuurderen” dezer nuttige instelling gehandeld moeten