Mr. LODEWIJK VAN TOULON 19 gedetineerden. AI gelooft hij te mogen zeggen, dat de toestand hier te lande beter is dan in verscheidene andere landen, zoo bestaan toch groote plaatselijke verschillen. De oude staatsregeling werkt ter zake nog na. Hij acht zich nog te kort in functie om een stellig oordeel over details te durven uitspreken, maar hem moet toch van ’t hart, dat de opsluiting in gemeenschap van menschen, die misdrijven of overtredingen van zeer onderscheidene zwaarte plegen, uit den booze is. Zoo worden die huizen van verbetering en boetedoening veeleer kweekplaatsen van misdadigers. Hij brandmerkt die opsluiting als „un mélange contre laquelle la voix de l’humanité s’élève”. Hervorming acht hij des te nood zakelijker, nu een nieuw crimineel wetboek is ingevoerd. Men moet de straf zoo kiezen, dat zij verbetere, dat zij afkeere van het kwaad. Maar dan moet de tenuitvoer legging der straf daarmede niet in strijd zijn. Laat ons nu terugkeeren tot het armenwezen. De reeds genoemde Haagsche commissie voor die aangelegenheid had in het Raadslid Van Toulon een ijverig medewerker verloren, doch tegelijk in den Staats raad van dien naam een toegewijd vriend en pleiter bij den Koning gewonnen. Weldra kon deze haar doen weten, dat Lodewijk genegen was de armen-inrichtingen te ’s Gravenhage te blijven steunen, ook na zijn vertrek naar Utrecht. De Koning had gevraagd om bericht, hoe dat het meest doeltreffend zou kunnen geschieden. Den Haag, sedert 1795 door omwenteling en vrijwel voortdurenden oorlogstoestand zeer achteruitgaande, had door het vertrek van het Hof en van de regeerings- departementen, een nekslag ontvangen. Vermogenden dankten bedienden af en trokken naar hun landhuizen. Vele woningen kwamen leeg, vele werden afgebroken

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1947 | | pagina 30