KONING LODEWIJK EN 36 Toulon tot van A. R. Falck, 11Gunckel? (zie Colenbrander-Gedenkschr. 2 blz. 623). In 1831 eindigde zijn Kamerpresidium, doordat de Koning hem benoemde tot Gouverneur der Provincie Utrecht. Als zoodanig is Mr. Lodewijk van zijn dood, in 1840, werkzaam gebleven. Ook in dit laatste hooge ambt hield hij de in jonger jaren beleden opvattingen van recht door evenwichtig heid vast. Getuige enkele vermaningen, welke hij als Gouverneur, richtte tot door hem te beëedigen leden van de zittende magistratuur. Grondwet en wetten, zoo sprak hij, waarborgen, bij ons, de onafhankelijkheid des rechters nu zoo, dat deze nog alleen onder invloed mag staan van een zuiver geweten. Hebt medelijden met den misdadiger, doch zijt tevens streng jegens de misdaad, opdat de maatschappij niet door straffeloosheid verloren te praten over alles wat men op 't hart had. Dit ge beurde. Ontspanning trad in. Toen hij den volgenden morgen, naar gewoonte, bij den Koning kwam werken, vroeg deze hem onmiddel lijk: „Wat hebt U gisterenavond toch uitgevoerd? Was dat wel overeenkomstig de Grondwet?”. Van Toulon had nu gelegenheid Willem I van alle geuite bezwaren mededeeling te doen. De Koning verzocht schriftelijke bevestiging. Waarop Van Toulon met den Griffier een verslag opstelde. Hierop antwoordde de regeering met een onderhandsche nota, welker inhoud hij weer in een vriendschappelijke bijeenkomst aan de Kamer doorgaf. Van Toulon vond den Koning, zegt hij, altoos kalm en vol vertrouwen, behalve eenmaal; toen had het bericht van den afval van generaal G. 14hem blijkbaar zeer getroffen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1947 | | pagina 48