TOPOGRAFIE VAN DEN HAAG 55 een toestand, zooals die zich bij den aanvang van de 18de eeuw voordeed. De reeks slooten, die de heer Leyden in het geding brengt, ligt echter in de zand strook van de geest en het is bekend, dat die geheele strook van Den Haag af tot aan en ook nog voorbij het dorp Loosduinen sedert het graven van de Loosduinsche Vaart in de 17de eeuw geweldig van aanzien veranderd is. De vraag is derhalve gewettigd, in hoever de toe stand aan het begin van de 18de eeuw teruggaat op een ouden grondslag en wat er, laat ons zeggen, sinds 1600 in het beeld van het landschap en daarmee in de weer gave ervan op de kaart veranderd is. Tegelijk met of kort na het tot stand komen van de Loosduinsche Vaart werden van daaruit talrijke zij- vaarten door de strook binnenduin zuid en noord van de hoofdvaart gedolven om het mogelijk te maken den hoogen grond af te zanden en het zand op groote schaal per schuit weg te voeren. Dit stelsel van zandvaarten kenmerkt zich door de groote breedte der weteringen in vergelijking met de gewone polder- en scheislooten in het oude lage land. Men heeft te maken met een in het algemeen geheel nieuw net van weteringen, dat niet voortgekomen is uit reeds vroeger voorhanden geweest zijnde slooten, want het terrein, waarin zij verspreid liggen, was vóór de afzanding meestal te hoog en te droog geweest om er slooten in aan te leggen. Op duidelijk en nauwkeurig geteekende kaarten valt het onderscheid tusschen de twee stelsels van wateren, eenerzijds de oude smalle polderslooten, anderzijds de nieuwe breede zandvaarten onmiddellijk in het oog. Gelijk het met dat afzanden langs de Loosduinsche Vaart dichter bij Den Haag gegaan is, zoo ook tusschen den Houtweg en den Loosduinschen Weg en evenmin ontbraken zandvaarten ten westen van het dorp Loos-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1947 | | pagina 67