L
DE HEER LEYDEN EN DE
58
overige grondstuk afbakende, bijna recht in het ver
lengde van den Houtweg, doch met een oude voort
zetting van dien weg heeft die toestand stellig niets te
maken. Daarentegen is het wel te begrijpen, dat men
de greppel tusschen de Geest en het erf van de kapel
later bezigde om van uit het vereenigingspunt van Loos-
duinsche en Nieuwe Vaart een zandsloot in westelijke
richting te schieten.
In de kaartboeken van de beide andere abdijen vind
ik evenmin iets wat duiden zou op een weg als voort
zetting van den Houtweg naar het westen. Voor de
volledigheid vermeld ik nog, dat de kaart van Floris
Balthasar van 1611 geen inlichting omtrent zoodanige
voortzetting verschaft.
Ten slotte wensch ik er in dit verband nog de aan
dacht op te vestigen, dat het buitengewoon lastig, ja op
vele plaatsen zelfs onmogelijk is om op de kaart van
Cruquius in het beschouwde gebied waterloopen van
regels aangeplant houtgewas te onderscheiden. Men zal
licht geneigd zijn de sterk gestreepte terreinen, zooals
die op Ockenburg, Zollevelt, Bloemendaal, enz. aan te
zien voor grondstukken, die dicht met slooten bezet zijn.
Het moeten echter schematisch weergegeven, in regels
staande houtaanplantingen zijn. Waar zulke houtregels
niet tot groepen zijn vereenigd, maar op zich zelf staan,
zooals ik aanneem, dat o.a. het geval is op de hooge
terreinen van Madestein en Bloemendaal, is het vrijwel
of geheel onmogelijk ze van slooten te onderscheiden.
Een pad of weg, door zulke houtsingels begeleid, maakt
licht den indruk door slooten omzoomd te zijn.
Keeren wij thans weer tot den Groenen Berg terug.
Omtrent de verhouding van den Houtweg tot de drie
in de hoogerop aangehaalde passage genoemde burch
ten, nl. die op den groenen berg”, de Oudenburg en