DE HEER LEYDEN EN DE
64
Keren, veelal uit het naburige Warmond betrokken,
jaarlijks bij honderden in de omgeving der abdij werden
aangeplant”.
Het lijkt mij geen te gewaagde onderstelling, dat de
abdij Loosduinen te dien aanzien niet de mindere van
haar zusterstichting geweest is. Zij bezat haar grooten
en haar kleinen boomgaard en de voorstelling is verder
gewettigd, dat ook haar de behoefte aan allerhande
hout tot het kweeken van boomsoorten in haar onmid
dellijke omgeving genoopt zal hebben. En waar kon
dat dan beter geschieden dan langs den weg, die, mis
schien door het klooster zelf aangelegd, zich uitstrekte
op den overgangsstrook tusschen de hooge, droge geest
en het voor weiland geschikte kleigebied? Voor zulke
boomsoorten als wilgen, esschen, iepen, populieren en
elzen leverde die strook lage en dus voldoend vochtige
zandgrond een uiterst geschikte groei- en standplaats
op. Wanneer men de benaming Houtweg in dat licht
beziet, dan is daarmee de beteekenis ervan op een voor
de hand liggende, eenvoudige en natuurlijke wijze ver
klaard. Het is dan ook begrijpelijk, dat men den weg
als een zelfstandige vorming kan beschouwen en het
niet noodig is hem met kunst en vliegwerk voor het
restant van een voor het overige geheel verdwenen
koningsweg te verslijten.
De Denneweg en de Raamweg.
De heer Leyden heeft het in den heer Pabon ge
prezen, dat hij „zeer terecht” de merkwaardige betee
kenis van den Denneweg in het licht heeft gesteld29).
29Over den Denneweg en Raam weg zie men de artikelen van
de hand van den heer Leyden in. Haagsche Courant 19/7/1935 6de
blad; Tijdschrift K.N.A.G. 2/LIII bl. 377 en 383; Haagsch Maand
blad XIV 1937.