DE HEER LEYDEN EN DE
74
12Transp. Den Haag, inv.
no.
413, f. 133, 4/6/1605, klapper-
no.
415, f. 41, 22/2/1607, Mapper-
no.
f
en na zijn dood her-
gename van een der erfopvolgsters van Willem Gouds
weduwe41), eigenaar geworden van een gedeelte van
het landgoed van wijlen Willem Goud, omvattende o.a.
de hofstede zelf. In 1604 blijkt zijn weduwe hertrouwd
te zijn met Jhr. Hendrik van Eek42) en in 1605 ver-
koopen de voogden van de nagelaten weeskinderen van
Mr. Otto van Arckel het huis, zooals het met de werf
en den boomgaard in zijn slooten begraven lag, aan de
oudste dochter Maria van genoemden Van Arckel, ge
trouwd met Pieter Crewinckel43). Het bijbehoorende
land, nl. de reeds boven ter sprake gekomen Kroft ten
oosten van het huis, verder het weiland ten zuiden van
het huis en tenslotte de duinen of klingen ten noorden
van het huis bleven buiten den verkoop. In 1607 droe
gen de voogden dier zelfde weeskinderen aan een
zekeren Gerrit Pietersz. een stuk geestland op, waar
deze een huisje ,,op gedaen timmeren” had, benevens
het daaraan grenzende Heulweitje tegen een erfpachts-
prijs van 30 gulden ’sjaars44). Reeds in 1604 was dit
perceel aan voorn. Gerrit Pietersz. in eeuwige erfpacht
gegeven volgens een overeenkomst nog tusschen den
41) Marie Gerritsdr. van Grevero(e)de, vrouw van Willem
Goud Korstiaansz., later van Guillaume Grandt, baljuw van Den
Haag, had haar deel der goederen uit het eerste huwelijk bestemd
voor haar nicht Anna de Chenu (Chanu). Deze werd de tweede
vrouw van Laurens van Bronchorst, ridder, ambachtsheer van Wer
kendam aan de Merwede. Uit dit huwelijk werd geboren een doch
ter Ida, die met mr. Otto van Arckel huwde
trouwde in 1602 met Hendrik van Eek.
42) Transp. Den Haag, inv. no. 412, f. 110, 1/6/1604, klapper-
no. 380.
43) Transp. Den Haag, inv.
no. 487.
44) Transp. Den Haag, inv.
no. 678.