DE HEER LEYDEN EN DE 80 de Beek, nadat deze verlegd was, van 69 Aug. 1664, met kaart. Uit no. 2334 blijkt, dat er ook een plan bestaan had de Beek naar de westzijde van den Schev.weg te verleggen, gepaard met het doorgraven van dien weg bij den Korenmolen. men vóór 1664 de Beek nooit in belendingen voor terrein west van den Scheveningschen Weg en zuid van de oude heul in dien weg aantreffen zal anders dan waar dat terrein noordwaarts, d.i. bij die heul, tegen de Beek stuitte. En het dient met nadruk gezegd te worden: dat is nu inderdaad ook het geval. Voor het hier gestelde doel zijn de in de akten opgegeven belen dingen van het allergrootste belang. Het Heulweitje had als noordgrens de Beek, maar overigens komt de Beek in geen enkele andere belending van het beschouwde gebied west van den weg naar Scheveningen, hetzij in het geheel daarvan of voor bepaalde onderdeelen, voor. Wat die belendingen dus leeren, is in volkomen over eenstemming met wat we op andere wijze, in de eerste plaats uit kaarten, reeds konden weten, nl. dat de Beek oudtijds niet het pad sneed, dat naar de woning van wijlen Willem Goud en naar de landhoeve Meerder- voort leidde. Wel is er na de afzanding van het terrein sprake van greppels en slooten, maar met een ouden loop van de Beek hadden die niet te maken; zij zijn eerst om en na 1600 bij de afzanding ontstaan. De aangehaalde belendingen spreken zelfs een duide lijker taal dan kaarten, die den ouden toestand in beeld brengen. Want het kost geen moeite daarop uit het verloop van na afzanding gegraven slooten het bed van een beek te reconstrueeren, maar de boven aan de hand der akten geschetste geschiedenis van dit hoekje gronds toont met groote stelligheid aan, dat hier aanvankelijk geen water aanwezig was. Ik ken tot dusver slechts één

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1947 | | pagina 94