DE HEER LEYDEN EN DE
84
625, f. 12v, 2V6/1612.
no.
Transp. Den Haag,
no. 28’7.
113Transp. Den Haag, inv.
no. 662.
Transp. Den Haag, inv. no. 419, f. 581v, 2/3/1612, klapper-
no. 472.
cl) Gem. Arch. Den Haag, inv. no.
°2' Transn Den Haan. nv. no. 429, f. 348, 31/5/1631, klapper-
433, f. 34, 21/2/1642, klapper-
toe de aanwezigheid van den Slijpmolen in staat. Deze
stond op een plek, die deel uitmaakte van een groot erf-
pachtsterrein, waarvan de bloot-eigendom in 1561 toe
kwam aan de erfgenamen van Mr. Joost Sasbout; ge
bruiker was toen Hulbert Pietersz. Groen. Na zijn ver
scheiden en dat van Marietje Groenen, vermoedelijk zijn
weduwe, behoorde het terrein in 1612 aan Cornelis
Hubrechtsz. (Groen) en aan de vier kinderen uit het
huwelijk van Neeltje Hubrechts f met Oth Jacobsz.
Voor deze vier kinderen droegen op 2/3/1612 hun vader
en hun bovengenoemde oom de helft van de woning en
landen op aan Jan Jansz. Cocq, oud-burgemeester van
's-Gravenhage. 60Later in het zelfde jaar ging ge
noemde Cocq met den bezitter van de andere helft, Cor
nelis Hubrechtsz., een overeenkomst aan, waarbij hem
ook deze helft toeviel 61Cocq handelde in beide geval
len ook uit naam van den ontvanger-generaal der Unie
Philips Doublet (f 1612) of diens erfgenamen.
In 1631 droeg Jan Jansz. Cocq de helft van de woning
en landen over aan Jhr. George (of Jurien) Gleser, die
in 1627 gehuwd was met Ysabeau Doublet, een dochter
van den bovengenoemden Philips Doublet, en als zoo
danig mede-erfgenaam van de wederhelft schijnt ge
weest te zijn 82Elf jaar daarna kwam de heer Gleser
door aankoop in het volle bezit van deze wederhelft en
had toen zoodoende het geheele erfpachtsgoed in
handen 63