ALBERTUS GRONEMAN
93
klein staartstuk
zes Pond waard
Anthonia Christina, Coenrardus en Anna is dus niet met
zekerheid vast te stellen.
Op 24 Januari 1735 maakte Groneman een testament
bij notaris Kleynenbergh te Leiden. Hieruit blijkt dat hij
in de Haarlemmerstraat (te Leiden) woonde.
Uit het bovenstaande blijkt dat Groneman na 19 Febr.
1736 en vóór 15 April 1742 naar Den Haag verhuisde:
op deze laatste datum treffen we nl. voor het eerst een
kind van hem in het Haagse doopregister aan (zie boven)
Onze meester schijnt in deze periode financiëel-sociaal
„in goeden doen” te zijn geweest. De doopgetuige van
zijn eersteling was blijkbaar een invloedrijk man; verder
werd Gronemans vrouw bij haar huwelijk Wijntje ge
noemd, bij de doop van Johanna Josina (1736), heet zij
Wynina, terwijl het begrafenis-register haar „boekt” als
Wendelinal Zij overleed 23 Jan. 1751 en werd de 28ste
d.a.v. begraven. De vermelding dat de teraardebestel
ling 2e klasse plaats had (er waren 4 klassen en een
„armen-begrafenis” (pro Deo)) en dat f 15,impost
werd betaald, bewijst evenzeer dat onze meester in een
zekere welstand verkeerde. Ook de begrafenis van
Johanna (1746) geschiedde 2e klasse.
Terloops is reeds vermeld (zie boven bij Enschedé)
dat Groneman een clavecimbel van Rückers bezat. Deze
mededeling is in zoverre onvolledig, dat hij twee van
deze instrumenten had, alsmede een tweetal clavichor-
den en een huisorgel. 3)3Rückers-instrumenten waren
reeds in de 17e eeuw veel waard. „Uit documenten van
die tijd weten wij, dat een grote vleugel voor twintig
Vlaamse ponden verkocht werd, een
één manuaal twaalf en een viriginaal
13) Zie onder („Inventaris van den boedel” etc., opgemaakt
door notaris Tinge.).