ALBERTUS GRONEMAN
97
Jacob Potholt.
Albertus Grooneman.
Jan Petit.
Johan Isac Lucas.
Lodewijk Gerard Keyser.
Nr. 1.
Nr. 2.
Nr. 3.
Nr. 4.
No. 5.
Uyt welk des anderen daags is aangestelt geworden tot
Organist Jacob Potholt en hebben Heeren Kerkmeeste-
ren als doen nog niet gedisponeert over het Klokkenist-
ampt, dog des anderen daags is daartoe aangestelt
Albertus Grooneman.”
Wat de hedendaagse lezer direct opvalt bij deze gang
van zaken is het feit dat niet de stad, maar de kerk over
de benoeming van de beiaardier beschikte. Zeer waar
schijnlijk was de verhouding echter zo, dat de kerk
meesters de candidaat voorstelden en dat de burge
meesters hem aanstelden en bezoldigden. De samenwer
king tussen beide colleges was van oudsher gebaseerd
op wederzijdse vriendschap, met dien verstande dat in
het begin der 17e eeuw zowel de beiermeester als de
organist door de gemeente benoemd werden: orgel en
carillon waren eigendom van de stad, orgelspeZ en
klokkespeZ waren immers openbare aangelegenheden.
Sinds het orgel na 1630 meer en meer gebruikt werd
om de gemeente-zang te begeleiden werd de organist
kerk- i.p.v. stadsdienaar. Omstreeks 1750 betekende de
organist niets meer voor het openbare stadsleven: zijn
werk was strikt-liturgisch 16). Hij werd in deze tijd dan
ook benoemd en gesalarieerd door de Kerk.
De in het bovenstaande document beschreven gang
van zaken komt overeen met die van tegenwoordig: op
roep in de dagbladen, loting en proefspel. Voor het
1G) Hier en daar werden op weekdagen nog openbare orgelbe
spelingen gegeven in 17e eeuwse trant (zie o.a. J. H. Besselaar Jr.
,,Het orgel in de Grote Kerk te R'dam" (R'dam 1931, bl. 43).
7