veel als d’ander daalt” en die dit gezang „een leelijk brieschend geluid" noemde 24was er niets verbeterd. Integendeel. Vermakelijk is de schildering, die Ds. Josua van Iperen gaf in zijn „Kerkelijke Historie van het Psalmgezang der Christenen” 25), de auteur wijt nl. het verval van de gemeente-zang aan het gebruik „de noten onnodig uit te rekken, in den mond te draajen, te kaau- wen en door ettelijke verlagingen en verheffingen tus- schen de tanden en 't gehemelte, slangsgewijze henen te slingeren en te dwarrelen”. Zoals we gezien hebben stond Groneman niet Nr. 1 bij het proefspel op het orgel, wel werd hij tot klokkenist benoemd, blijkbaar was het verschil tussen zijn spel en dat van Potholt zo gering dat tot deze verdeling be sloten werd. Deze veronderstelling wordt versterkt door het feit dat Groneman na Potholts vertrek zonder meer tot organist werd benoemd. Deze benoeming had plaats op 1 April 1743. Potholt heeft de functie van organist dus een jaar vervuld; per 31 Maart 1743 2S) werd hij organist-klokkenist resp. aan de Oude-Kerk en het Stadhuis te Amsterdam 27Het pleit niet weinig voor Gronemans prestaties, dat hij direct na Potholt kwam, de eerste behoorde nl. al spoedig tot de bekendste orga- nist-klokkenisten in ons land. Over Gronemans werkzaamheid is niets bekend, zodat ALBERTUS GRONEMAN 101 24) „Gebruick en ongebruick van het Orgel”, herdruk, R'dam 1937. 25) A’dam 1777, deel II, bl. 451. 2G) Inventaris v. h. Archief van de Kerkmeesters etc. no. 245, folio 17. 27) Zie: „Rijk gestoffeerd verhaal van de eigenlijke Gesteldheid der hedendaagsche Toonkunst of, Karel Burney's, Doctor in de Musiekkunde; Dagboek, van zijne, onlangs gedane musicale Reizen door Frankrijk Italië en Duitschland etc.vertaald en opgelui sterd door Jacob Wilhelm Lustig”. Groningen 1786, bl. 305 e.v.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1948 | | pagina 115