ALBERTUS GRONEMAN
107
Keren wij terug tot Gronemans particuliere leven.
We weten dat hij sinds 1751 Weduwnaar was, terwijl
hij in betrekkelijke welstand verkeerde. Aan deze
periode van welstand werd echter een einde gemaakt
door zijn krankzinnigheid. We hebben reeds kennis
gemaakt met de vage aanduidingen hieromtrent bij
Lustig en Gerber c.s.
Opmerkelijk is de gaping tussen Gronemans benoe
ming (22 Juli 1741) en de datum van zijn instructie
(22 Januari 1742).
Voor de kwaliteit van het Haagse klokkespel zal
Groneman wel weinig waardering hebben gehad, evenals
wij nu en Quirinus van Blankenburg in 1688 39
Overigens was de bloeitijd van het klokkespel in deze
dagen reeds lang voorbij. Wel schreef de Utrechtse
beiaardier J. P. A. Fischer in 1738 een „Verhandeling
van de klokken en het klokkenspel" en was het enige
wat Burney bij zijn bezoek aan ons land opviel „klok
kenspel en gerinkel van ducaten”, wel werden tussen
1767 en 1789 vijf nieuwe carillons in gebruik genomen,
maar de tijd van Hemony en Van Eyck was voorbij.
„Grote herstellingen en verbeteringen werden niet meer
uitgevoerd, het aantal bespelingen en verstekingen werd
sterk verminderd; klokkenspelen werden verkocht of
versmolten, klavieren verwijderd en speeltrommels
stopgezet” 40
In artistiek opzicht zal Groneman dus weinig bevre
diging in zijn werk gevonden hebben; over het mate
riële kunnen wij niets mededelen.
3B) Zie Dirk J. Balfoort „Q. v. Blankenburg", Den Haag z.j.,
bl. 27 vlg.
40) F. Timmermans, Op. cit. bl. 118.