EN HAAR HAAGSE RELATIES 161 49) O u 1 m o n t, t.a.p., bl. 59. 50) Oud-Holland XIX, bl. 176 en res. St. Gen. van 14 April 1769. 51„Sie hat Künstler Eitelkeit und Frauenzimmer Eitelkeit in völligen Maasze”, tekent Leisewitz op 11 Augustus 1779 in zijn dagboek aan naar aanleiding van een bezoek, waartoe hij was uit genodigd, om enkele schilderijen van haar te komen bekijken. „Ich würgte einige Complimente heraus, allein sie blieb doch mit denen, die sie sich selbst machte, oben" (Mack en L o c h n e r, t.a.p. I, bl. 79). Een ander bezoek aan het gezin De Gasc ontlokt hem het commentaar: „die Frau könte einen mit ihrer Eitelkeit tödten” (Ibidem, bl. 118). Rosine de Gasc overleed in 1783 te Dresden, baar echtgenoot eerst tien jaren later. 11 en kreeg de bestelling. Was het, omdat hij over invloed rijkere relaties beschikte dan de arme Rosine? Of wel omdat men zijn vaardigheid, door Moeder Natuur niet bovenmatig bedeelde modellen in Apollinische gestalten om te toveren, boven haar schilderkunst stelde, die nog te veel met de werkelijkheid rekening hield, welk be zwaar Diderot o.a. liet gelden tegen het werk van haar zuster, mevrouw Therbusch 40Wij weten het niet. Ook kan het zijn, dat men haar prijs alleen wat te hoog vond, maar zeker is, dat Ziesenis en zijn leerling Kriegelstein zich begin Februari 1768 reeds te 's-Graven- hage bevonden voor het uitvoeren van de opdracht, twee portretten van Willem V te maken, het ene bestemd voor de Trèveskamer en het andere voor de gewone vergaderzaal van de Staten-Generaal. Een opdracht, waarvoor hem door H.H. Mogenden een som van 300 ducaten werd toegezegd 50 Of Rosine de Gasc over het geleden echec lang heeft nagetreurd volgens het dagboek van de wijsneuzi ge dichter Leisewitz was zij buitengewoon ijdel 51 kan ik niet zeggen, maar in ieder geval kon zij zich troos ten met de gedachte, dat het portret van prinses Wilhel mine een plaats in het Neues Palais te Potsdam werd waardig gekeurd.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1948 | | pagina 177