RUZIE IN DE VEENPOLDER
36
de betere
2) Th. F. J. A. Dolk, Geschiedenis van het Hoogheemraadschap
Delfland (1939), biz. 549—550.
3) Voor dit en het volgende: N. J. Pabon, Die Haghe als
ambacht, parochie en waterschap, Jb Die Haghe 1924 blz, 70244,
daarvan blz. 218221.
waarvan het ontstaan op het jaar 1344/1345 wordt ge
steld2). Vóór die tijd moet er enige afwatering van de
Haagse beek, van de Hofgrachten en -vijvers, zijn ge
weest; maar hoe, weten we niet. Ten behoeve van de,
bevaarbare, Trekvliet is de geestrug van Rijswijk
Voorburg doorgegraven (bij de Geestbrug) en is de
boezemgemeenschap van de Haagse wateren met Delf-
lands boezem ten volle een feit geworden.
Het was, zo tussen de jaren 1340 en 1440, nog geen
polder die daar tussen de Trekvliet en de landscheiding,
tussen de Haagse en Voorburgse geestruggen in lag.
Deze veenlanden deden hun naam eer aan; ze dienden
tot niets anders dan turfgraverij. De graaf, als eigenaar,
hield deze complexen in eigen exploitatie; de „Hofturf”
werd hier gegraven.
Door de combinatie van deze vergraving en
boezempeilbeheersing moet al spoedig een aanmerkelijke
oppervlakteverlaging in dit gebied zijn ingetreden. In
1403 werd het nodig gevonden de Scheiding (Schenk-
watering) op de grens van Haagambacht en van Voor
burg tot stand te brengen3); in 1442 is krachtens keur
van Delfland de kade tot kering van het boezemwater
gemaakt, van bezuiden het Bos tot Voorburg toe, met
twee nieuwe houten sluizen. Dit verzekerde dus al een
wat betere peilbeheersing. En in het jaar 1446 volgde
de stichting van de eerste molen, voor deze gehele
polder „besuyden dat bosch van den Hage totter halver
geest van Voerburgh toe”. Eén molen voor deze grote
polder: nog slechts een bescheiden begin.