DE GAVE GODS IN DE MALLE MOLEN
58
quaemen daer
quaemen daer voor de duer twee dienders van de justicie,
Philip met noch een ander, ende vraechden mijn, off dien
voorgemelden persoon al wech was, daer op Anthonij
ende ick seyden: Jae. De dienders seijden: Dan ist wel.
Mede quam daer voorbij gaen den binnenvader int wees-
huijs, die seyde oock met dese woorden tegen mijn:
Frederick Jaenen, besorcht alles wel; hebt ghij de slue-
tels? daerop seijde: Jae. Wel, seyde de binnenvader,
hout die bij u ende lechtse 24 uijren int waeter; de Hee-
ren sullen die doen haelen ende u van alles contentement
doen; daer op ick seyde: Tis wel, ick sal dat ten eersten
doen 12). Voorts soo versocht Anthonij op mijn, dat ick
alles souden willen opschrijven, wat hij uijtgaff, vant
geit dat hij daer hadde gevonden, gelijck oock mede ver
socht Lijsbeth Pieters om op te schrijven, t’ geene sij
in de sieckte van Heijndericktjen hadde uijtgegeven,
want geduijrende het leven van de voors. Heijnde-
ricktgen za. stont alles op ende aen de voornomde Lijs
beth Pieters, ende nu volcht alles gelijck het besegelt
ende toegeslooten is, ende wat op ydere kas ende duer is
geschreven.”
Er volgt dan het overzicht van de opschrijving en de
verzegeling, dat van geen belang is hier over te nemen.
Het relaas gaat dan voort: „Ende voorts soo heeft de
Heere Godt almachtich op den 3den Decemb. 1663 met
den contagiuese sieckte besocht ende aengetast een see-
cker vroupersoon, die daer al bijt leven van Heyndrick-
tjen Tielmans in huijs was, met naemen Lijsbeth Pieters,
de welcke de pest kreech op twee plaetsen aen haeren
hals met meer andere toevallen, t’ welck ick hebbe
de kool uijtgenomen 13ende door dien geen pestmeester
12Ten eersten dadelijk, zo spoedig mogelijk.
13In de pestbuilen vormde zich een zwartgekleurde kern, kool
geheten.