DE GAVE GODS IN DE MALLE MOLEN
60
den, maar de regenten van de Weeskamer, zich zelf en
hun dienaren buiten schot der besmetting houdende,
hadden hem, die lijf en leven in het besmette huis had
durven wagen, gaarne met bepaalde opdrachten ver
eerd. Uiterst gevaarlijk chirurgisch werk had hij verricht
bij het snijden van de pestbuilen of -kolen van Lijsbet
Pieters. Het maakt in die omstandigheden wel een zeer
schriele indruk, wanneer we de weesmeesters de zieken
trooster voor al zijn bemoeienissen de niet bepaald vor
stelijke beloning van drie, zegge drie rijksdaalders zien
toekennen en dan nog slechts, nadat hij herhaaldelijk met
aandrang om betaling verzocht had. Maar ja, de wees
kamer ging met de erkenning der vorderingen, ook al
werd het bedrag ervan aan de discretie van de Heeren
overgelaten, niet over één nacht ijs. De weeskamer
schoot bovendien liever geen geld voor en zo moesten de
meeste uitbetalingen wel wachten, totdat de vendutie
geld in het laatje gebracht had, wat eerst in 1664 ge
schiedde. De quitantie van de uitkering aan onze vriend
luidde als volgt: „lek ondergeschreven Frederick Jaenen
bekenne bij desen wt handen van de E. Heeren weesmr.
van sGravenhage ontfangen te hebben drij rickxdaelders
in voldoeninge vant gene mijn was competerende wegens
mijnen dienst int sterffhuijs van zal. Henderickgen Tiele-
mans ten tijde als sij aen de contagiuese sieckte is over
leden. Oorkont mijn hant. Huijden den 24en April 1665.
Frederick Jaenen sieckentrooster alhier.”
Ook de twee vrouwen, Marie Jacobs en Lijsbet Pieters,
die als bewaaksters van het sterfhuis dienst deden,
zagen zich na haar ontslag als zodanig genoopt zich per
rekest tot de weeskamer te wenden om uitbetaling van
het haar verschuldigde dienstloon te erlangen. Men zal
zich herinneren, dat Lijsbet Pieters door Frederik Jaenen
„de kool” van enige pestbuilen uitgenomen was, maar