zake de Paardenposterij Hetgeen wel nodig was. Want, vooral in de grotere steden van Holland onder vond die instelling, evenals haar Hollandse voorgang ster, sterk verzet van koetsiers en publiek7). Van IJsseldijk moet wel een geduldig man zijn geweest. Tenminste eerst in October 1813 wendde hij zich tot de Maire met het verzoek om bijstand tegen de vele overtredingen van de wettelijke voorschriften. Het ging daarbij voornamelijk om artikel 2 der wet van 19 Primaire, An VII, dat aan de postmeesters het monopolie verleende van reizigersvervoer tussen de wisselplaatsen aan de grote verkeerswegen. Hij legde als bewijsmiddel over een briefje van de Franse majoor Mariveaux, waaruit blijkt, dat deze aan het station te Leiden geen postpaarden had kunnen krijgen, omdat hij met particuliere paarden was aan gekomen. De Leidse postmeester weigerde de verstrek king terecht, op grond van art. 4 der voormelde wet. De majoor had enige weken in het vermaarde hotel „Maréchal de Turenne”, alhier vertoefd en bij zijn vertrek gevraagd om postpaarden. Men had hem echter door de koetsier De Haas doen bedienen, waarmede hij genoegen had genomen op voorwaarde, dat de prijs niet hoger zou zijn dan die, welke de Post mocht berekenen. Nu was hij toch gedupeerd, want art. 4 verbood de postmeesters wisselpaarden te leveren aan reizigers, die met andere dan postpaarden aankwamen. De Maire gelastte de commissaris van politie Ampt ter zake een onderzoek in te stellen en te berichten. Ampt rapporteerde de volgende dag, dat de hotel houder had beweerd zich niet te bemoeien met de wijze. 75 CORNELIS VAN IJSSELDIJK Reg. v. d. ingekomen stukken bij de Maire, 10 Oct. 1811. 7) Vgl. mijn studie „Van onze voormalige Paardenposterij" in Jaarverslag Ned. Postmuseum over 1947.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1948 | | pagina 89