I
ALBERTUS GRONEMAN
Een bijdrage tot de kennis van de Nederlandse
Muziekgeschiedenis
DOOR
W. H. THIJSSE.
„Savez vous une émotion plus
belle qu'un homme resté incon-
nu le long des siècles, dont on
décHiffre par hasard le secret?”
(Debussy „M. Croche
antidilletant' bl. 18).
In de algemene muziekgeschiedenis krijgen de Lage
Landen als regel slechts een uiterst bescheiden plaatsje.
Met Sweelinck, Verhuist en Diepenbrock is men al bijna
uitgesproken. Bescheiden figuren als Groneman dreigen
geheel en al vergeten te worden. De eigen-aard van ons
17e en 18e eeuwse muziekleven is van deze miskenning
eigenlijk wel in de eerste plaats oorzaak. In tegenstelling
tot de landen om ons heen voltrok ons muziekleven zich
in die periode voornamelijk in de intimiteit van de huis
kamer; het representatieve element, dat zo kenmerkend
was voor de hof- en kerkmuziek in Italië, Frankrijk,
Duitsland en Engeland, ontbrak bij ons te enen male. J)
Opera, oratorium, kamercantate, geestelijk concert (can
tate), orkest-suite: op onze democratische bodem gedijden
J) Alleen in Hamburg en in Neurenberg was het muziekleven
enigszins gelijk aan het onze: in beide steden waren Collegia Musica,
in Hamburg bloeide bovendien het gezelschapslied. De betrekkingen
tussen onze Republiek en deze Hanzestad waren zeer levendig (o.a.
op het gebied van handel en bouwkunst); de Hamburgse componist
Johan Schop leverde menige bijdrage voor de 1650 te Amsterdam
verschenen bundel „Het uitnemend Kabinet”.