124
DE VERDELING VAN ’S-GRAVENHAGE
25) Korte Notulen Provisionele Raad. Pag. 339. No. 771,
17 Maart 1814.
Gemeenteraad aanvaard, en doorgezonden naar de Pro-
cureur-Generaal. Ook dit systeem kende vier functiona
rissen, d.w.z. drie voor den Haag en één voor Scheve-
ningen, maar thans niet nevens elkaar, maar onderge
schikt aan elkaar, hetgeen ook uitkwam in de salariëring.
Een Directeur van Politie stond aan het hoofd der plaat
selijke Politie. Scheveningen daarbij inbegrepen. Onder
deze was een Onder-Directeur van Politie aangesteld, die
zijn chef verving en voornamelijk toezicht hield op de
vreemdelingen. Voorts kende deze voordracht een Com
missaris van Politie of Schout voor ’s-Gravenhage en een
Commissaris van Politie of Schout voor Scheveningen,
aan beide bovengenoemde functionarissen ondergeschikt.
De titel van schout keerde dus terug.
De 7e Maart 1814 berichtte de Procureur-Generaal,
dat hij dit plan van organisatie had voorgelegd aan Z.K.
Hd. „teneinde de organisatie der Politie alhier op een
meer geregelde voet te brengen”. De Souvereine Vorst
verklaarde in te stemmen met dit plan, dat door Ambt
was opgesteld en de 17e Maart werd het Koninklijk Be
sluit van 10 Maart 1814 bekend, dat de politie-organisa-
tie op de bovenvermelde wijze regelde, met dit verschil,
dat Z.K. Hd. de salarissen aanmerkelijk had ver
hoogd. 25
Zoals voor de hand lag werd A. Ambt tot Directeur
van Politie benoemd; tot onder-Directeur Mr R. A.
Pauw, tot Commissaris te Den Haag C. van Ravesteijn
en tot Commissaris te Scheveningen C. Varkevisser. Een
inzicht in de werkzaamheden der politiedienaren geeft de
Instructie, die eveneens door Ambt werd opgesteld, en
30 Maart 1814 door de Gemeenteraad werd aangeno-