HET CATSHUIS „SORGHVLIET” 300 JAAR 4 t En ben noch evenwel met deze klingen bly. De plaets en haer gevolgh, daer in ick ben gheweken Is maer een hoopjen zandts, met meyen nu bestre ken De laatste twee regels heeft het koor van critiekloze bewonderaars en naschrijvers van Cats aangegrepen om na diens dood de slagzin rond te bazuinen, als zoude hij: „een stuk wildernis tot lusthof hebben geschapen.” Ware deze omschrijving juist geweest, dan zou het Catshuis on getwijfeld in het midden van deze lusthof hebben gelegen, in plaats van in de westelijke uithoek, waar het in 1652 is gebouwd. Dat het zolang moest duren voordat Cats buiten ging wonen, is niet zo verwonderlijk, als men bedenkt dat, zo lang hij Raadpensionaris was, hij zonder toestemming van de Staten niet buiten den Haag mocht overnachten en in die tijd zijn huis aan de Kneuterdijk bewoonde. Maar toen hem op 27 September 1651 ontslag uit zijn ambt was verleend, was hij „gelijck een mensch, die een lastigh pack ter neder heeft geleyt” en kon Cats zich geheel aan de verfraaiing van zijn landgoed wijden. Het bestaande huis was niet geschikt voor bewoning, of zoals Cats schrijft in zijn „T wee-en-T achtigh-jarig Leven" in een van de weinige regels aan het Catshuis ge wijd, er stond „noch geen bequaem huys”. Daarom zou hij de architect Pieter Post, die ook Huygens’ Hofwijck had gebouwd, verzocht hebben een ontwerp voor een nieuw buitenhuis te maken. Maar Cats was niet alleen een practisch maar ook een zuinig man. Zijn nieuwe huis mocht geen verdieping hebben: „Een huys met lage muren is dienstigh op ’t lant En sal oock lange duren

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1953 | | pagina 14