DE HOFSTEDE VAN RIJSWIJK
132
de
uten Hoeke omstreeks 1200 zijn geboren. Laatstgenoemde
was op zijn beurt de zoon van Ogier van Voorschoten,
vermeld in een oorkonde uit 1215. Diens achterkleinzoon
Ogier van Voorschoten noemt in 1308 Ogier uten Hoeke,
een zoon van een jongere broer van Gerard van der Wate-
ringhe, zijn consanguineus, hetgeen hier met „achterneef”
moet worden vertaald. Uit een andere tak van de Voor-
schoten’s zijn de heren van Cralingen voortgekomen, die
evenals de Voorschoten’s en de heren van Wateringen de
achtpuntige ster in hun wapen voerden. De uten Hoeke’s
zegelden met drie sterren, een voor jongere zonen gebrui
kelijke brisure 9
Het is niet voor het midden van de 13de eeuw, dat wij
ambachtsheren van Wateringen tegenkomen. Nog in 1258
bezat Wateringen geen eigen parochiekerk. Wel was er
een kapel; onder welke parochie deze kapel ressorteerde,
is helaas niet bekend, maar het ligt voor de hand hierbij
aan Rijswijk te denken, omdat het stamgoed van de eerste
heren van Wateringen gedeeltelijk onder Rijswijk lag 10
De voor Hollandse adelsgeslachten ongewone voornaam
Ogier vinden wij bovendien het vroegst vermeld bij de
heren van Rijswijk. Een Egmondse oorkonde van 1162
noemt onder de getuigen een Odget de Riswic, die chro
nologisch de vader geweest zou kunnen zijn van de om
streeks 1160 of 1170 geboren Ogier van Voorschoten.
Ook de Voorschoten’s waren te Rijswijk gegoed en
9) J. H. W. Unger, Regestenlijst voor Rotterdam en Schieland
tot in 1425 (Rotterdam, 1907), reg. 269 en VII; L.H. nr. 43, f. 6V;
G. Frederiks, Het geslacht van de Wateringe (Bijdragen voor
Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde II: 8, 1875), bl. 12; W.A.
Beelaerts van Blokland, Genealogie, heraldiek en de geschiedenis
(Tijdschrift voor Geschiedenis XLIX, 1934), bl. 245.
10L. Ph. C. van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en
Zeeland II (Amsterdam-'s-Gravenhage, 1873), nr. 39 (verder aan
te halen O.H.Z.); L.H. nr. 2, f. 16v.