151 DE HOFSTEDE VAN RIJSWIJK ning van Jan over Voert, in het register van graaf Floris V vermeld als bezitter van de tiende van Hodenpijl onder Schipluiden. Een oorkonde uit 1198, waarbij graaf Dirk VII en zijn gemalin een gedeelte van de tienden van Sou burg aan de abdij te Middelburg schenken, maakt reeds gewag van een Atnoldus Overvort. Blijkens de rangorde in de getuigenlijst van deze oorkonde behoorde genoemde Arnold, in tegenstelling met de aan de kapelaan Franco voorafgaande Hendrik van Rijswijk en Bartholomeus van Haarlem, tot de leenmannen van geringer aanzien. Dit laatste doet echter niets af van het feit, dat al vóór 1200 binnen het Voordecomplex een adellijke woning moet hebben gelegen, zij het van ondergeschikte betekenis. De welbekende en weleer zo imposante buitenplaats Over- voorde aan de noordzijde van de Van Vredenburchweg ontstond pas veel later uit de samenvoeging van het goed Outshoorn en een hofstede, oorspronkelijk „het Ossen hoofd” geheten 36). Zoals de naam Steenvoorde laat vermoeden, moet er nabij de oude ridderhofstede Overvoorde nog een „steen”, d.w.z. een stenen burcht of kasteel hebben gestaan. Een oorkonde van het jaar 1289, uitgevaardigd in domum meam Steenvorde, bevestigt de juistheid van dit vermoe den. Het werd toen bewoond door Mr. Gerard van Ley den, kanunnik van het kapittel van St. Marie te Utrecht, een belangrijke figuur aan het hof van graaf Floris V en vermoedelijk de organisator van de grafelijke kanselarij als voorloper van zijn latere naamgenoot. Gerard’s oudste 3<i) L.H. nr. 62, f. 172; kaart Delfland (1712); recht, archief Rijs wijk nr. 26, f. 28v29v; Nass. Dom. nr. 6461, f. 355355v; Muller, t.a.p., hl. 201; O.H.Z. I, nr. 178; recht, archief Rijswijk nr. 2, f. 154; archief Van Vredenburch nr. 335. Een jonkvrouwe Ermgard over Voort schonk in 1318 aan ver Ave uten Camp een rente op land aan de oostzijde van de woning Overvoort. Zie cart. St. Jan, f. 130—130V.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1953 | | pagina 173