DE HOFSTEDE VAN RIJSWIJK 152 s deze eeuw zoon Johan, in 1309 als ridder vermeld en op wie dit goed vererfde, nam de naam Steenvoorde aan. Diens nazaten hielden het huis met bijbehorende zestig morgen van de graven van Holland in leen. Zonder enige twijfel was bezitting één van de aanzienlijkste, die in de 13de i in Rijswijk werd aangetroffen 37 Wie Steenvoorde bewoonde, voordat Floris V het aan zijn klerk Mr. Gerard van Leyden in leen had gegeven, is in het duister gehuld. Moeten wij de kanunnik Gerard als de stichter van het kasteel beschouwen? Ik kan het moeilijk geloven. Daarentegen werd ik getroffen door het verschijnsel, dat in de 13de eeuw practisch alle tienden van Rijswijk in handen waren van de heren van Teylin- gen, die ze gedeeltelijk aan derden in leen hadden gege ven. Het leeuwendeel van deze tienden behoorde aan heer Dirk, heer van Teylingen, de stichter van Nieuw-Teylin- gen bij Sassenheim. Door het overlijden in 1283 van zijn zoon Willem van Teylingen zonder wettige mannelijke nakomelingen kwam het tiendenbezit van heer Dirk aan de grafelijkheid te vervallen. Ogenschijnlijk was het dus leengoed. De Noordtienden, gelegen tussen de Broeksloot en de Hoefkade, de Hoorntienden anders gezegd die van de Nieuwe Broekpolder, en de grote tiend van Ockenberg waren nochtans voor de helft allodiaal bezit van Dirk's broeder heer Simon van Teylingen de eigenaar van Oud- 37De voor de meeste Steenvoorde’s toepasselijke naamsafleiding „stenige voorde” kan hier niet opgaan. Vgl. het Brabantse Steenockerzeel (naam ontleend aan een kasteel) bij Neder-Ockerzeel; O.H.Z. II, nr. 657; H. Obreen, Meester Gerard van Leyden (De Nederl. Leeuw 1933, kol. 217222); Muller, t.a.p., bl. 237; L.H. nr. 42, f. 12v; nr. 228, f. 682v683. Voor de door Mr. Gerard gestichte kastrale kapel en kapelrie zie M. Hiitfer, Bronnen voor de geschiedenis der abdij Rijnsburg I: 1 en 2 ('s-Gravenhage, 1951), bl. 46, 721, 731. Een leen van Steenvoorde wordt vermeld in L.H. nr. 42, f. 13v.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1953 | | pagina 174