38
VIER HAAGSE SPOTPRENTEN
t
dere, die op de toneelhistorie betrekking hebben, heb ik
het niet zo ver gebracht; daar bleven althans bij een aan
vankelijk nog vraagtekens staan, maar die heb ik, ge
lukkig, in een „naschrift” nog op het laatste ogenblik
vrijwel kunnen verwijderen.
I. Kolonel De Ceva.
In 1948 wijdde ik in het Maandblad voor Beeldende
Kunsten een artikel aan de kunstverzameling van Koning
Willem II. Hoewel daarbij hoofdzakelijk aandacht be
steed werd aan de zo belangrijke collectie oude schilde
rijen, kwam toch ook ter sprake, dat de Koning boven
dien, met de hem eigen largesse, werken van levende
meesters had aangekocht. Onder andere maakte ik gewag
van de rol, die daarbij gespeeld werd door een zekere
Kolonel De Ceva, die zijn collectie moderne schilderijen
voor ruim 60.000 gulden aan de Koning verkocht, waar
van 20.000 gulden contant werd betaald om de schulden
te betalen van de eigenaar, die ik als „schilderijenspecu
lant” betitelde. Dit laatste op grond van het tweetal om
streeks 1840 uitgekomen gelithografeerde spotprenten,
waarop deze kolonel als zodanig wordt voorgesteld. De
prenten moest ik echter niet volledig begrijpelijk noemen;
ook de beschrijving, die wij ervan in de Catalogus van
Historieprenten van Fred. Muller vinden, bevredigde mij
niet. Nu is zo iets een onaangename gedachte en het toe
val, dat mij gelegenheid bood om nagelaten papieren van
de kolonel in te zien, deed mij ertoe besluiten een nader
onderzoek naar de betekenis van deze beide prenten te
doen, ook al gaven de genoemde papieren ten opzichte
daarvan althans weinig licht; hun belang bepaalt zich tot
het meer licht geven over de figuur van de kolonel, een
licht, waarbij deze toch wel gunstiger voor de dag komt