42
VIER HAAGSE SPOTPRENTEN
t
1) In 1830 woonde hij, met zijn vrouw E. A. J. Potweck (geb. te
Luik) oud 24 jaar en 2 kinderen van 4 en 2 jaar, twee dienstboden
en een knecht op de Houtweg. Later is hij verhuisd naar de Nieuwe
Uitleg.
2) In 1867 vraagt bijvoorbeeld prinses Louise .de Koningin van
Zweden hem in een zeer vriendelijk en zelfs vriendschappelijk
gestelde brief (zij tekent „votre affectionnée Louise (Poutje)") ad
vies voor het restaureren van schilderijen.
3) Over diens benoeming in die functie lezen wij in „Beeldende
Kunsten" (II, 258): „Dat is ongelukkig een slechte keus! Maar nog
ongelukkiger zijn de slechte raadslieden van den Koning. Wij hiel
den het voor onmogelijk, De Heer M. die ontwijfelbaar liefde voor
de kunst heeft maar om aan het hoofd van een Museum te
staan wordt grondige kennis der kunst vereischt, gevorderd dat men
niet immer met anderen te raden moet gaan" enz. enz.
1831 werd hij Luitenant-Kolonel, in 1839 Kolonel. Als
adjudant van Prins Frederik had hij zijn woonplaats in
den Haag 1). De 18e December 1841 werd hij op zijn
verzoek gepensioneerd, waarbij hem de rang van Gene
raal Majoor werd verleend. Kort daarop heeft hij zich in
Strabeeck bij Houthem gevestigd, waar hij in 1876 over
leed. Intussen was hij nog in 1850 tot adjudant in buiten
gewone dienst van Koning Willem III benoemd.
Volgens de overlevering tekende en schilderde hij ver
dienstelijk en dat heeft hem waarschijnlijk een bijzondere
plaats in het Haagse kunstleven bezorgd, waartoe het
feit, dat hij in hofkringen blijkbaar gezien was2), wel
zal hebben medegewerkt.
Zo behoorde hij tot de belangstellende kring rondom
de Haagse Teekenacademie, uit wier midden hij te
zamen met o.a. de Haagse burgemeester Jhr. mr. G. L. H.
Hooft, Jhr. mr. C. de Jonge (Rijksarchivaris)J. Z.
Mazel, directeur van het Mauritshuis 3) en mr. F. H. C.
Drieling in de na te noemen tentoonstellingscommissie
zitting had.
Het was voor de Teekenacademie een zeer belangrijke