44
VIER HAAGSE SPOTPRENTEN
x) 2de jrg. blz. 104
2) Ik cursiveer.
en vlg.
zijn bemoeiingen in deze. De beide schilderijen werden
publiek tentoongesteld: in het maandblad ,,De Beeldende
Kunsten” wordt over beide stukken geschreven 1): Over
de Koekkoek is men verrukt. Maar over Eeckhout volgt
een in dit verband merkwaardige passage: „Helaas!
waarom kunnen wij hier de pen niet nederleggen, en
moeten ons oordeel uitbrengen over het werk van J.
Eeckhout? Hij, ofschoon Belg, werd als waardigste pries
ter in den tempel der schoone kunsten van Oud-Neder-
land, door de hovelingen 2) den Grootvorst van Rusland
aangewezen”. Het stuk stelde Czaar Peter te Zaandam
voor. De redactie achtte het niet „historisch-edel" „dat
juist een Belg de Hollandsche school in Rusland zou ver
tegenwoordigen”. „Zeker, zijn professorale waardigheid
deed een goed werk verwachten” (eerste steek onder
water!) „en was het goed, om niet te zeggen uitmuntend
geweest, wij zouden den schilder als kunstenaar alleszins
toegejuicht hebben. Maar nu? Waarheidsliefde hebben
wij ons immers voorgestelden welk een vlek
zoude het publiek niet op onze kennis en goede smaak
werpen, indien wij het schilderij, dat wij gaarne hadden
geprezen, niet slecht noemden”. Volgt een uitvoerig be
toog, waarom het zo slecht is. „Die er een ander woord
voor weet is door een zonderlinge verblinding bevangen,
of huichelt, is een complimentenmaker of toont door zijn
onkunde niet de minste bevoegdheid te hebben tot oor-
deelen” (tweede steek onder water!).
Het is niet onduidelijk, dat met „de hovelingen”, wel
licht ook met „de complimentenmakers”, de heren De
Ceva, Jhr. de Jonge en Mazel bedoeld zijn.
Men blijkt nog meer grieven te hebben, en dat in ver-