I
50
VIER HAAGSE SPOTPRENTEN
I
1) De Beeldende Kunsten II blz. 83.
van de Kunst ging nog verder; hier volgt een toespeling
op de oprichting der Mij. voor Schoone Kunsten met
openbare steun. „De kunstenaars dankten op hunne
bloote knieën voor de leiding en terechtwijzing die nu
voor hen openstond; maar met hen burgers, handelaars,
eindelijk alle gepatenteerde burgers”.
Inderdaad protesteerden boekhandelaren en drukkers
en dat had het gevolg, dat de Mij. van directe verkoop
afzag en de Haagse boekhandel inschakelde. Maar er
kwam nog een ander protest. De Maatschappij richtte
nml. een grafische werkplaats in, waaraan de evenzeer
uit België hierheen gehaalde Henry Brown leiding gaf,
speciaal wat de houtgravure betrof. De historie van de
Houtgraveerschool, die nog is blijven bestaan nadat de
Mij. zelf was ontbonden, is in het jaarboek van Die
Haghe door de heer Pimentel verhaald (1898); ik laat
haar dus hier rusten, evenals die van het tweede de Mij.
overlevende geval: het tijdschrift „De Kunstkroniek”,
waarvan Johan Gram, een de laatste redacteuren, een
historie schreef. Hier komt het aan op het feit, dat de
Maatschappij enige bekwame werklieden, met de steen
druk bekend, weglokte van de lithografische inrichting
van de Gebr. Van Lier, die over deze „Onbeschaamde
Handelwijze van de Maatschappij des Beaux Arts” in
de vorm van een ingezonden stuk een krachtig protest
uitten. Aan het slot daarvan wordt gezegd dat „de Maat
schappij de onbetamelijkheid zoo ver drijft van nog een
of meer onzer bedrevenste gezellen te beproeven (weg
te lokken) in den tijd, dat zij bij ons in dienst zijn. Als
men nagaat, dat de aanleggers en de ware raddraaiers
dezer Maatschappij vreemdelingen zijn; het eerste harer
voortbrengselen, Tijl Uilenspiegel, in Brussel gedrukt is,