VIER HAAGSE SPOTPRENTEN
61
wel één schouw
en een Franse
2) Het meervoud brengt in herinnering, dat er
burg was, maar met twee bespelers: een Nederlandse
troep.
De troep speelde nog normaal tot 1 Mei; dus zonder
Miro. De Koning had namelijk een Koninklijke „Com
missie tot beheer van de Schouwburgen” 2) benoemd, be
staande uit de heren Sloet, Sirtema van Grovestins en
Tindal; maar nog in 1841 werd deze commissie weer
ontbonden en Baron Sirtema van Grovestins benoemd
tot Intendant.
Dat de Koning in de Schouwburg en wel vooral in de
Franse bespeling belangstelde, lag geheel in zijn lijn.
Trouwens reeds Willem I achtte het van betekenis,
vooral met het oog op de buitenlandse diplomaten en het
internationale verkeer, dat er in het Frans gespeeld
werd. Men achtte, ook bij de Gemeente, het Theatre
francais een belangrijker zaak, dan de Nederlandse
troep. De subsidies door de Koning en door de Gemeente
gegeven waren dan ook voor de Franse troep veel ho
ger dan voor de andere. De Koning gaf 20 tot 24.000
gulden, de Gemeente 30.000 gulden aan de Fransen ter
wijl de Hollanders met 10.000 gulden moesten tevreden
zijn; zij moesten bovendien hun eigen orkest betalen,
terwijl voor de anderen de Hofkapel beschikbaar was.
Toen de Koning de Schouwburg zelf overnam, kwam
hem dit jaarlijks op bijna 130.000 gulden te staan. Nu
moet men bedenken, dat een belangrijk deel van de
Franse uitvoeringen opera-opvoeringen waren. Boven
dien, dat in deze periode het Franse theater in Den Haag
de reputatie had van direct na Petersburg en Parijs te
worden gewaardeerd.
Hoewel de wisseling van artisten en ook van direc
teuren zeer frequent was, bleef de naam in dit tijdperk
toch goed. Marcel-Briol, die in 1860 een brochuretje