NATIONALE MONUMENT OP PLEIN 1813
7
Hiertegen kwam, evenals tegen de samenstelling der
Hoofdcommissie velerlei protest, talrijke leden der sub
commissies bedankten en twee gezaghebbende mannen
als Groen van Prinsterer en de Bosch Kemper uitten hun
kritiek in brochures, de eerste van een lange reeks, die
aan de zaak van het nationale monument zijn ontstaan
zou danken. Men behoeft overigens slechts de jaargang
1863 van de Nederlandsche Spectator op te slaan om te
lezen en in spotprenten te zien hoezeer bezwaren werden
gevoeld.
Toch begon de Hoofdcommissie haar werkzaamheden.
Zij benoemde een kleine huishoudelijke commissie onder
leiding van de latere minister Heemskerk, die verder de
ziel der werkzaamheden zou blijven. Reeds dadelijk rees
verzet tegen de commissie van de zijde van Amsterdam,
waar men meende, dat het nationale monument in de
hoofdstad en niet in de residentie zou moeten worden
opgericht, terwijl men naar bleek niet ten onrechte
bevreesd was, dat de commissie aan Den Haag de voor
keur zou geven. Zulks geschiedde inderdaad; het plein
midden in het nieuwe Willemspark werd als de meest
geschikte plaats uitgekozen. Op 19 September 1863, dus
minder dan twee maanden vóór de gedenkdag werd een
prijsvraag uitgeschreven. En op de gedenkdag zelf,
17 November, had met grote plechtigheid in tegenwoor
digheid van de gehele Koninklijke familie en ten over
staan van de hoogstgeplaatsten in den lande de eerste
steenlegging plaats. Daar werd toen de grondsteen ge
legd voor een monument, waarvan nog niemand wist hoe
het eruit zou zien, inderdaad een tamelijk eigenaardige
figuur. Het werd een grootse plechtigheid. Grote en
luxueus uitgevoerde tribunes waren in het Willemspark
opgericht en een voor de gelegenheid door de in zijn tijd
zo beroemde Lübeck op woorden van de Haagse dichter