EEN METEOOR AAN DE HAAGSE HEMEL 39 zitten. Hij schreef aan Nieuwland, die een vriend van hem was, hem trouw was gebleven en ook de zorg voor zijn huis op zich had genomen, en deze bereikte, tegen tal van intrigues in en tot wilde woede van Muys, dat de Staten Van Dijck met een nieuwe brief ondersteun den. Deze, inmiddels, verdedigde zichzelf in een schrif telijke apologie, tweehonderd acht en zeventig paragra fen groot. Ze stemde de koning milder. Driftkoppen zijn vaak goedhartig van natuur. Zo ook Gustaaf Adolf. Hij schaamde zich over zijn onbeheerstheid. Hij voelde, dat een oud gediende, die, al had hij dan ook zijn gebreken, zijn vader en hem trouw terzij had gestaan, niet zo maar op straat kon worden gezet: hij stond nu de goederen, waarop hij, in 1614, hem heerlijke rechten verleend had, in volle eigendom aan hem af en gaf hem vergunning, een ridderhofstede te stichten. Maar het kastekort, dat van 17.594 gulden? In zekere zin had Van Dijck dit verduisterd en in zijn apologie had hij dit, na ’t gebeurde, niet durven, niet kunnen erkennen. Hij had er maar wat van gemaakt. Hij had beweerd, dat De Geer zich verplicht had, het achterstal lige aan te zuiveren. Nu wachtte hij dan een gelegenheid af, er De Geer mee aan boord te komen. Hij vertrouwde, dat deze hem wel uit de brand helpen zou. Maar op 6 September 1620 schreef de koning zelf aan De Geer. Onmiddellijk schreef ook Van Dijck en hij zorgde er voor, dat zijn brief hem vóór die van de koning bereikte. Zelfs bleef deze laatste, door bijzondere omstandigheden, uitzonderlijk lang onderweg. De Geer wou wel helpen. Maar toen hij, tenslotte, ook de brief van de koning ont ving, die hem lelijk de mantel uitveegde, toen hij dus merkte, hoe de vork in werkelijkheid in de steel zat, toen werd hij boos. Hij verweerde zich krachtig. Het verdere verloop van zaken ontgaat ons, helaas. Zoveel is zeker,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1954 | | pagina 56