EEN METEOOR AAN DE HAAGSE HEMEL
40
dat het bedrag van 17.594 gulden plus de rente vandien
tenslotte behoorlijk is aangezuiverd. Maar wie er voor
op is gekomen? De Geer, zegt Dahlgren, zijn Zweedse
biograaf, maar bewijzen geeft hij niet. De koning mis
schien? En heeft deze het zich door Van Dijck laten
restitueren? Of heeft hij ’t hem kwijtgescholden? Het zal
wel altijd een raadsel blijven.
Inmiddels werd het Van Dijck niet vergund, zijn laat
ste levensjaren op zijn ridderhofstede te slijten. De ves
ting Elfsburg was eind 1618 gelost en zo verrees Goten-
burg dan weer uit zijn as. Niet meer op Hisingen echter,
nu op de linkeroever van de Gota-rivier. Maar voor ’t
overige hield zich Gustaaf Adolf aan de richtlijnen van
zijn vader: ruime privilegiën schonk hij om de Hollanders
aan te trekken; daarnaast ook Duitsers en Schotten. De
in het naburige Nieuw-Lödöse woonachtige Zweden
werden gedwongen, naar het nieuwe Gotenburg te ver
huizen. Ze hadden er hoegenaamd geen aardigheid in.
Ze moesten nu samenwonen met die vreemde Hollandse
immigranten; en die waren ernaar; een stelletje aarts-
brutale rabauwen! Het werd er een janboel; iedereen
lag er met iedereen overhoop.
Toen dacht de koning aan Van Dijck. Hij was de man,
die zich gezien zou kunnen maken en daardoor orde
scheppen: een indrukwekkende verschijning, tevens intel
ligent, plooibaar, beminnelijk, loyaal en verknocht aan
de Zweedse kroon; een Hollander toch, die beter dan
een Zweed met dat rumoerige volkje overweg zou kun
nen. In de herfst van 1621 kreeg hij de titel van com
missaris en werd hij aangesteld tot vertegenwoordiger,
in Gotenburg, van het koninklijk gezag. Hij heeft er de
laatste tien jaar van zijn leven gesleten. Veel vreugde
heeft hij er niet aan beleefd. Dit was geen milieu voor
een minnaar van het Renaissance-ideaal! Niets dat het