42 EEN METEOOR AAN DE HAAGSE HEMEL nog vergroot, toch de voorkeur gegeven. Van Dijck zelf had zijn huis wel graag aan Gustaaf Adolf gesleten, maar deze had leergeld betaald: teveel vertoon kostte ook teveel geld. De onmiddellijke opvolger van Van Dijck, Petrus Falck, heette slechts commissa ris en noch Jan Rutgers, noch Ludwig Camerarius, die na hem kwamen, ontvingen de rang van ambassadeur. Camerarius, de belangrijkste raadsman van Frederik V als keurvorst van de Palts evenals Gustaaf Adolf was deze een voorvechter van het protestantisme was mèt de Winterkoning in ons land gekomen en had hier spoe dig opdrachten van Zweden te vervullen gekregen. Ook hij had wel graag gezien, dat Gustaaf Adolf het Zweedse Huis had gekocht. Hij achtte de behuizing, die hij elders in Den Haag had gevonden, niet in overeenstemming met zijn waardigheid en die van de Zweedse kroon. Maar toen daar geen sprake van bleek te zijn, toen wou hij wel huren; voor eigen rekening dan. De huurprijs, echter, schrikte hem af. Hij aarzelde nog, toen de Staten er voor korte tijd, in Mei 1626, beslag op legden ter huisvesting van de Perzische gezant Moesa Beg. Ze lieten er het huis in grote stijl voor meubelen, maar brachten de kosten in rekening aan de Oost-Indische Compagnie. Toen Moesa Beg, met veel lawaai gekomen, met veel lawaai weer vertrokken was, toen beet Camera rius door de zure appel heen en huurde. Wellicht ook dat Van Dijck over zijn hart had gestreken. Juist in datzelfde jaar, toch, had hij zijn heerlijkheden verkocht: een teken van grote geldnood. Misschien heeft hij, in arren moede, met een lagere dan de oorspronkelijk vastgestelde huur prijs genoegen genomen. Hoewel Camerarius hem nog hoog genoeg vond, zoals uit de in vertaling hiervolgende, aan Axel Oxenstierna, de Zweedse rijkskanselier, ge adresseerde en in het Latijn gestelde brief van 6 Novem-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1954 | | pagina 59