DE „ARCUS TRIUMPHALIS" 56 van A. van op schil- het werk van Philips Vingboons en aan dat ’s-Gravensande. Maar hij komt evengoed voor derijen van Van Bassen, al sedert omstreeks 1620. Volgens Zuid-Nederlands recept was de rijzige boven bouw op de architraaf, die ongeveer twee-vijfde van de totale hoogte mat. Zoiets had men te Antwerpen al in 1549 gezien bij de intocht van prins Philips en het was er in 1635 nog in trek 14In de Noordelijke Nederlanden was het reeds vóór 1647 toegepast, n.l. bij de poorten waarmee Leicester ter gelegenheid van zijn intocht bin nen ’s-Gravenhage op 6 Januari 1586 geëerd werd 15). Van Bassen knoopte hier dus bij een bestaande tradi tie aan. Twee vrouwenfiguren flankeerden de poortbekroning. Zij stelden, zoals wordt medegedeeld op de gravure van Nolpe, voor: „De droeffheijt der Ingesetenen ende den Loff en Eere van Sijn Hooch' Ho: Loff: Me. De eerste is gerepresenteerd door een treurende vrouw in lang ge waad, die een fakkel naast zich op de grond uitblust, de tweede door een rijzige maagd, het gekroonde hoofd op geheven, in de rechterhand een krans, in de linker een palmtak houdende, ’t Is op de literatuur stoelende icono- graphie dus, waarvan de mensen van toen zo hielden. Beide beelden zijn typerend voor de stijl van Van Bassen: gerekt, bijkans mager zelfs, naar onderen wat smaller uitlopend en met weinig uitstekende ledematen. Zó zijn ook de statuen op zijn schilderijen geregeld afgebeeld. In 1647 moeten dergelijke figuren, die men in hun ge rektheid misschien het best als „post-maniëristisch" kan karakteriseren, al wat archaïsch hebben aangedaan. Zover het mogelijk is haar type op de prent te beoor- 14) I. von RoederBaumbach en H. G. Evers, Versieringen bij blijde inkomsten, AntwerpenUtrecht 1943, passim. 13F. Muller, a.w„ no. 933.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1954 | | pagina 75