87
EN HAAR BEWONERS
In deze toon gaat Prof. Kalff nog even door, om aldus
te vervolgen:
Het woord toetspen, blijkbaar een vondst van
Endeldijk’s Heer, wordt in een noot aldus toege
licht: „zynde haar Ed. toen yverig bezig met het
toetsen en beschaven van haren David”. Endel-
dijk, zijn buitengoed in het Westland, was blijk
baar een mooie plaats; het gedicht waarin hij het
beschreef in navolging van Huygens, Cats,
Westerbaen, is even onbeteekenend als de verzen
tot zijne vrouw, die hij „Celeste” noemt en zijn
dankdicht aan de Maatschappij der Nederland-
Saffo van ons Nederland,
Leg uw toetspen uit de hand.
„Niet anders staat het met het lid van „Natura
et Arte”: Willem van der Pot. Het regelmatig
baardeloos gelaat met matte oogen en bevroren
trekken, dat wij afgebeeld zien vóór den bundel
Endeldijk en andere Gedichten (1768), be
reidt ons voor op den inhoud van dien bundel.
Ook Van der Pot stond in betrekking tot Am-
sterdamsche kunstbroeders: Feitama, Hoogvliet,
De Marre; aan Lucretia Wilhelmina van Merken
zendt hij een gedicht aanvangend:
hoogtij; tal van deftige, rustige en tevreden leven
de Nederlanders, toonbeelden van zelfvoldane
middelmatigheid, hebben hun dichtkransje, waar
zij verzen ten gehoore brengen, later door henzelf
of een kunstvriend uitgegeven. Op die wijze is
een onafzienbare, ondiepe plas poëzie ontstaan”.