DE HAAGSE KOHIEREN VAN HET
120
van verschillende leden der magistraat (zie de Aanteke
ningen) vaststaat, dat zij dit beroep beoefenden. Het
zelfde geldt voor de goudsmeden, van wie men uit de
kohieren de indruk zou krijgen, dat den Haag er slechts
drie telde. In werkelijkheid moet dit getal aanzienlijk
hoger gelegen hebben. Ook het getal der apothekers
was stellig groter dan de twee, die wij als zodanig in de
kohieren vermeld vinden; dit wordt ons reeds gedemon
streerd door een der gecommitteerden, die zijn kohier
met de vermelding „apothecaris” ondertekent, doch in
het kohier zelf als zodanig niet wordt aangeduid. Ten
slotte ook de vleeshouwers; bij de verpachting van de
banken in de vleeshal op 19 april 1585 worden 12 vlees
houwers met name genoemd, terwijl er in onze lijsten
slechts vier van hen als zodanig worden vermeld.
De indruk is dan ook, dat de vermelding der beroepen
meer heeft plaats gehad ter onderscheiding van mogelijke
naamgenoten, vooral bij het veelvuldig nog ontbreken
van achternamen, dan om andere redenen. Niettemin
hebben we toch gemeend de in bijlage III gegeven lijst
niet achterwege te moeten laten omdat, hoeveel of weinig
waarde men ook aan de vermelde getallen zal mogen
hechten, en niettegenstaande het feit, dat er dus zeker
een aantal beroepen mankeert toch een niet onaardig
beeld door wordt verkregen van de samenstelling van de
bevolking in beroep en bedrijf in een plaats als den Haag
toen was.
Typerend is al het procentueel hoge aantal ambtena
ren in verhouding tot de overige bevolking, dat men
stellig nergens anders in die mate zal aantreffen als in
den Haag, dat toen juist bezig was niet alleen de zetel
van het bestuur over het gewest Holland, maar door het
uitvallen der zuidelijke provincies, ook de residentie van
het centrale bestuur der Unie te worden. We hebben