IV. GELUKKIG IN HET SPEL, 76 Maantje Lief Soo aanstonds heb ik bij mij gehad den eersten deur- waerder van het Hof Mr. Hagenberg, welke mij is komen vragen of ik morge ogtent om half elf beliefde te komen aan het huys van de Raatsheer van der Mieden welke Commissaris is, alwaar de Raatsheer Meerman ook zoude sijn, waar op ik geantwoord heb niet te weten of ik wel soude kenne, het geen de deurwaarder is gaan rapor- teeren, en mij weerom is komen zeggen dat het geen zaak was die in bedenking konde komen en dat indien ik niet kwam de heeren de zaken souden brengen daar het behoorde, waar op ik heb laaten zeggen dat ik niet alstewel was en mij in geen staad bevond om te komen maar indien het noodsakelijk was dat hij dan konde gaan aan het huys van Mr de Ville welke mijn practisijn was met welk antwoord ik hem heb laate gaan. Soo dat mijn lieve maantje gij kent begrijpen in wat verlegentheid ik mij bevinde, en u versoek dat gij deese tijding aan Mr de Ville gaat seggen en mij laat weeten wat mij in desen te doen staat. Soo gij het van daag niet doen kent door B. dan sal ik het morgen door de schoonmaakster wag- meer durf ik in deesen niet schrijven om dat ik niet verseekert ben of se wel besorgt sal worden, evenwel moet ik nog melden als dat ik opgesloten sit en dat mijn kabinet als meede dat van mijn suster en haar burau is opgebroken, het overige suit gij uyt mijn andere brie ven sien soo dat ik deese ijndiege en blijve in grooten haast en verlangen na de andere week. Uwe getrouwe H.C. den 3 April 1756.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1955 | | pagina 99