i Het tijdstip, door de Gemeentewet aangewezen tot het doen van het jaarlijksch Verslag van den toestand der Ge meente, weder genaderd zijnde, vangen wij dit tweede Verslag aan, met een en blik op den algemeen en staat onzer Gemeente. Die staat kunnen wij inderdaad bevredigend noemen omdat bij aangroeijende bevolking, de welvaart niet is te ruggegaan en de armoede niet is toegenomenomdat de opbrengst der belastingen, even als de uitgaven, nagenoeg op dezelfde hoogte is gebleven; omdat eindelijk onze Ge meente in kunsten en wetenschappenin nijverheid en ontwikkeling niet achterlijk was. Deze stelling, waarop in het afgetrokkene welligt aan te merken valt, doch welke waar is uit het standpunt, waarop wij ons bevinden, en den toestand onzer Gemeente overzien, zal door de bijzonderheden, waarin de aard van dit Verslag ons leiden zalniet worden tegengesprokenintegendeel zij zal bijna bij elk onderdeel, hetwelk ons te behandelen gegeven wordt, bevestiging erlangen en versterkt worden. Met het door Zijne Excellentie den Minister van Bin- nenlandsche Zaken gegeven voorschrift vóór on£, gaan wij dadelijk tot de behandeling dier onderdeden over, na de opmerking te hebben laten voorafgaandat wij voor dit

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1852 | | pagina 3