i DERTIENDE HOOFDSTUK. leneenirigJagt en VissclieriJ. de weinig aangetroffende omstreken voor die jagt bijna geene gele- en houtsnippen waren minder Al de vragen in het voorschrift opgenomen betrekkelijk dit onderwerpkunnen met stilzwijgen worden voorbijgegaan, aangezien in deze Gemeente geene gronden tot verveening bestemd of geschikt worden gevonden. Wij vangen dit punt aan, met te herinneren aan de in voering met den eersten Julij 1852, van de nieuwe wet op de jagt en visscherijten gevolge waarvan de administra tieve handelingen omtrent deze aangelegenheid, grootendeels tot de bemoeijenissen van het Gemeentebestuur en voorna melijk van den heer Burgemeester zijn gebragt. Alhoewel wij door de nieuwe wet dus meer in onmiddel lijke aanraking met de jagt zijn gekomen, zijn wij evenwel nog niet in staat in meerdere bijzonderheden over dit on derwerp af te dalen, dan wij in het vorig jaar deden. De staat van het jagtveld is dezelfde gebleven, en klagt over strooperijen in de nabijheid van Scheveningen moeten wij ook nu weder aanheffen, omdat zij de oorzaak zijn van den ongunstigen toestand van het veld, daar het bestaande toezigt ontoereikend is om alles te bewaken. Grof wild is niet aanwezig. Klein wild: hazen, patrijzen aanwezig dan in 1851. Waterwild wordt zeer van deze gemeente leveren genheid op. In deze Gemeente bevinden zich veertien eigen jagten, waarvan echter de meeste slechts voor een zeer klein gedeelte onder het grondgebied van ’s Gravenhage gelegen zijn. Overigens is het jagtveld grootendeels dominiale jagt, ge 59 it. JAGT. a. VEE.VEENING.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1852 | | pagina 59