derhalve bestaan
en door het minder uitgebreide
dit toezigt loopt, is de nakoming
laat zij weinig te wenschen overig.
In deze Gemeente is geene andere visscherij dan die in
het Kanaal en de Loosduinsche vaart. De verpachting van
de eerste, voor ƒ84 in het jaar, duurt steeds voort, en
de tweede is geheel vrijvoornamelijk ook omdat zij geene
waarde heeft.
Het toezigt op de visscherij wordt op dezelfde wijze uit
geoefend als op de jagt,
van het terreinwaarover
daarvan ook mogelijk, en
reserveerd voor Z. M. den Koning, en
geene huur-jagten.
Eendvogelkooijen, duiventillen, zwanen- en ganzendriften
bestaan alhier niet, meerendeels uithoofde het terrein daartoe
geene gelegenheid aanbiedt.
Ofschoon in verhouding tot de uitgestrektheid van het
jagtveld, niet veel schadelijk gedierte blijkt aanwezig te
zijnwordt voortdurend veel overlast ondervonden van bun-
sings, wezels, valken, gieren, sperwers enz. Men acht het
echter reeds gelukkig, dat het getal niet toeneemt, en dus
geene buitengewone maatregelen behoefden genomen te worden.
Blijkens de daarvan overgelegde bewijzen zijn in den loop
van 1852 gedood:
51 Bunsings;
53 Wezels;
3 Valken, en
14 Sperwers;
waarvoor aan premien gezamenlijk is uitbetaald eene somma
van f 36.30.
Het toezigt op de jagt wordt uitgeoefend door twee be
zoldigde jagtopzieners en door de veldwachters dezer Ge
meente, welke twee, als op het terrein woonachtig, meer
bijzonder in de gelegenheid zijn tot het houden van toezigt;
bovendien zijn nog verscheidene onbezoldigde jagtopzieners
op verzoek van particuliere personen aangesteld.
60
c.
VISSCHUB IJ IN
DE BINNENWATEREN.