69 I 1 1°. De verstrekking van vrije geneeskundige hulp aan bedeelden en niet bedeelden. Hierin is voorzeker eene belangrijke ondersteuning dan de eene toegenoinen zijn, de andere heeft zich naar die mate zeker uitgebreid, en daaraan danken wij het, dat onze toestand dezelfde gebleven is, en wij zonder kommer, uit dat oogpunt, de toekomst te gemoet gaan. Maar wij loopen de orde van ons Verslag vooruit, daar wij, na de vermelding van den toestand van het armwezen, die wij door al het gezegde hebben trachten te gevengeroe pen worden tot eene vergelijking van dien toestand met dien van het vorige jaar, of, indieh de omstandigheden daartoe leiden, van vroegere jaren. Wij moeten en kunnen daaromtrent kort zijn, zoo om de moeijelijkheid dier vergelijkingals omdat bij onze beschou wingen als van zelve reeds vergelijking gemaakt werdaan- van eene zaak of van en in verband tot het gegeven over win "en als van O gezien het gunstige of ongunstige eene omstandigheid altijd betrekkelijk is andere toestanden staat. Als slotsom van zigt, moeten wij dan als onze meening U opgeven, dat de toestand der armoede in onze Gemeente, zoo niet achteruit gegaanalthans niet verbeterd is in den laatst verloopen jaarkringen dathoeveel wij dien toestand ook voor ons zelve wenschen te bemantelenjuist de vergelijking met vorige jaren niet ten gunste van het jaar 1855 ten dezen opzigte uitvalt. De hoofdoorzaken van dezen stand van het armwezen hebben wij onder onze beschouwingen reeds getracht aan te geven; wij willen daaromtrent niet in herhalingen treden, maar U liever nog eenige oogenblikken bezig houden met de middelenzoo gewone als buitengewonetot leniging en vermindering der armoede aangewend, en daartoe aanvangen met hetgeen de Gemeente daaraan heeft toegebragt. Het geheele Hoofdstuk VIII der Gemeente-begrootingen is aan dat onderwerp gewijd, en het kan ook hier de leid draad onzer opgaven zijn

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1855 | | pagina 70