I 93 HOOFDSTUK XIV. I ij Even als in het vorig jaar, mogten wij ook nu van de Kamer van Koophandel en Fabrieken een uitgebreid en be langrijk Verslag ontvangen, over al de punten, handel en nijverheid betreffende, uit welk Verslag wij reeds bij de Wij hebben met voordacht bij elke vermelding van cijfers die van het vorig jaar opgegeventen einde door vergelijking over den staat van zaken te kunnen oordeelen, en het is ons hoogst aangenaamtelkens min of meer belangrijke sommen als meerder te hebben kunnen aangeven. Het le vert het bewijs, dat de visscherij in 1855 voor Schevenin- gen gelukkig is geweest; deels, zoo als de Kamer van Koophandel zegt, door uitbreiding van het aantal vaartui gen, deels ten gevolge der gunstige weersgesteldheid, die de geregelde en overvloedige vischvangst zeer in de hand heeft gewerkt. Het niet ongunstig rapport, hetwelk wij over den toestand der armoede te Scheveningen in Hoofdstuk X mogten uitbrengenachten wij hiermede in stellig verband en dit geeft eene reden te meer tot verblijden in den voor- uitgaanden bloei van dat middel van bestaan in onze Ge meente, van welken het welzijn van bijna een tiende gedeelte der bevolking afhankelijk is. Het voorstel, door den heer Vakkevisser in de Raads vergadering van den 19den December 1855 gedaan, om bij de Staten-Generaal een adres aan te biedentegen art. 4 der ingediende Wet op de visscherijen, en zulks tot weg neming der belemmeringen, welke door dat artikel de vrij heid der visscherij in den weg zouden staan, in 1855 niet afgedaan zijnde, kunnen wij den loop dezer zaak eerst in een volgend Verslag behandelen, als wanneer wij welligt reeds in de gelegenheid zullen zijn te beschouwenin hoe verre de nieuwe Wet ten gunste of ten ongunste werkt of werken zal. Ambacilts- en KahriehnlJverheid.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1855 | | pagina 94