105 's Gravenhage eene eer- Mogten Aan het einde van ons Verslag gekomen, meenen wij nog te moeten spreken van: Ingezetenen van 's Gravenhagegedurende een tijdvak van ongeveer 28 jaren, de vruchten hebben kunnen plukken; de jaren 1846, 1847 en van 1853 tot en met 1856 getuigen van hare doelmatigheid enhoewel dan nu de veranderde omstandigheden en eene gewijzigde beschouwing van zaken hare werking doen stilstaan, toch meenen wij, dat zij wel verdiend heeft in de geschiedenis van volle plaats te blijven bekleeden. Het besluit tot afschaffing der broodzetting genomen zijnde onder zoodanige bepalingenals voor de gezondheid en het belang van de Ingezetenen noodzakelijk zouden geacht worden, werd evenwel door Uwe Commissie, voor de verordeningen waarbij straf wordt bedreigd, als slotsom harer overwegingen en als haar gevoelen aangegeven, dat zoodanige bepalingen bij de bestaande verordeningen niet gevorderd wordenin welk gevoelen door U is gedeeld geworden. Het Stedelijk Badhuis en de Badinrïgting te Scheveningen. er in vorige jaren aanzienlijke sommen door de Gemeente zijn bijgedragen tot het tot stand brengen dezer belangrijke onderneming, niet minder beduidend was het geen uit de negotiatie van f 112,000 in het jaar 1855/56 Nieuwe verordeningen op het bakken en verkoopen van brood, zijn in 1856 niet noodzakelijk geweest. Geene overtredingen der verordeningen op de botervaten zijn geconstateerd geworden en het schijnt alzoodat de daarop bestaande bepalingen geregeld werken en behoorlijk worden nageleefd. e. VERDERE PUNTEN IN VERBAND MET DEN HANDEL.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1856 | | pagina 105