66 HOOFDSTUK X. Arnwezen. Op nieuw geroepen om aan U, zoo als het voorschrift des Verslags luidt, den toestand van het armwezen in onze Gemeente in breede trekken te vermeldenmogen wij er op wijzen, dat in dien toestand bezwaarlijk elk jaar verandering te bespeuren is. Het armwezen is eene zaak, wier verbete ring althans vele jaren vordert en van welke ook de achter uitgang, wanneer die geenzins het gevolg is van buitengewone omstandighedenniet zoo duidelijk schrede voor schrede merkbaar is. De algemeene indruk, door de statistieke opgaven over het armwezen in 1856 op ons teweeg gebragt, heeft voor ons de uitspraak moeijelijk gemaakt, terwijl onze eigen ondervinding en de kennis, die wij uit onze admini stratie putten, op zich zelven ons evenmin tot de bepaalde beslissing tusschen voor- of achteruitgang van het armwezen in den afgeloopen jaarkring kunnen brengen. Zoo veel goeds is er toch in deze op te merken, maar ook zoo veel valt er te vermelden dat spreekt van verval en teruggang; tegenover zoo vele en duidelijke blijken van welvaart en bloei staan de klaarste bewijzen van kommer en gebrek, dat ons de keuze moeijelijk zoude vallen, ware het niet dat wij herinneren mogendat het jaar 1856 door geene strenge koude werd gekenmerkt, dat de duurte der levensmiddelen in den regel minder was dan in 1855, dat de algemeene maatschappelijke toestand er toe heeft geleid, om meer te laten werken dan in vorige jarenen wanneer men dit alles in aanmerking neemt, dan zal men in ons de meening billijkendat de toestand van het armwezen in 1856 niet ongunstig is geweest. Even als in vorige jaren willen wij de bijzonderheden

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1856 | | pagina 66