117 overgelegde aan premiers Zoo wij in het onbeduidende van het jagtveld onder onze Gemeente verschooning vonden voor het minder belangrijke van ons Verslag over dat onderwerp, hetzelfde geldt de visscherijdie eveneens voor 's Gravenhage van geringe beteekenis is. Het toezigt daarop is aan dezelfde personen toevertrouwd als dat op de jagten leverde in 1858voor zoo veel ons bekend kan zijneen gelijk gunstig resultaat. De eigen visscherij der Gemeente, welke zich bepaalt tot die in het Kanaalin den Rijswijkschen polder en in 2 hermelijnen 26 bunsings 8 wezels en 2 sperwers en ten gevolge der daarvan gedane aangiften en bewijzen werd aan de desbevoegde jagtopzieners uitbetaald een gezamenlijk bedrag van f 11.4<0. Bijzonderheden omtrent het jagtveld hebben wij evenmin te vermelden als klagten over het toezigt op de jagt, dat voortdurend met naauwgezetheid werd uitgeoefend. den staat van het klein wild dat in de duinen wordt ge vonden, kent men geene nadeelige bijzonderheden. Eigen-en huurjagten, eendvogelkooijenduiventillen, zwa nen- en ganzendriftenvindt men almede hier niet, daar het jagtveld, voor zoo ver de Gemeente zich uitstrekt, grooten- deels gereserveerde jagt van Z. M. den Koning is. Te oordeelen naar het getal der door de jagtopzieners afgemaakte schadelijke dierenschijnt het jagtveld in 1858 daarvan meer overlast gehad te hebben dan in het vorige jaarwij gelooven evenwel dat dit getal nog in geene on gunstige verhouding staat tot de grootte van het terrein. Gedood werden c. VISSCHERIJ IN DE BINNENWATEREN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1858 | | pagina 117