VERSLAG der Plaatselijke Commissie
van Geneeskundig toezigt aan de Edel
Achtbare Heeren Burgemeester en Wet
houders der Gemeente ’s Gravenhage
over den jare 1858, en zulks overeen
komstig art. 6 der Verordening voor
de Commissie van Plaatselijk Genees
kundig toezigtgearresteerd den Vhden
November 1852.
Bijlage C.
A. (her den algemeenen gezondheidstoestand.
Ter voldoening aan de bepalingen der aan het hoofd dezes ver
melde Verordening, mag de Commissie het niet onopgemerkt laten
voorbijgaandat de toestand der gezondheid bij menschen binnen
deze Gemeente, op dagteekening dezes, niet ongunstiger is dan in
het vorige jaar.
Ten minste kan de Commissie deze verklaring met eenig ver
trouwen uitbrengen, omdat, naar aanleiding der officiële beschei
den van overlijdendoor desbevoegden ten burele van den Bur
gerlijken Stand afgegeven, en door UEdel Achtbaren’s vaardige
medewerking in het belang eener wenschelijke gezondheidsstatistiek
bij besluit van UEdel Achtbaren van den 9den November 1855
uitgevaardigd, geen spoor is ontdekt geworden van eenige ziekte
onder de bevolking dezer Gemeente, die, overeenkomstig Zijner
Majesteits Besluit van den 31sten Mei 1818 (StaatMad n°. 25),
en bepaaldelijk in art. 41 vermeld, den naam van heerschende of
Epidemische ziektewaaraan een aantal menschen ziek ligt of
sterft, zou mogen verdienen.
Niettemin heeft de Commissie niet onduidelijk bespeurd, eens
deels uit de afgifte der bewijzen van overlijdenonder het meer