90 2°. op het Burgerlijk Armbestuur op de verschillende instellingen van den toestand Gemeente in breede trekken, oog 1°. van liefdadigheid. Het beginsel dier Wet, dat de geboorteplaats als het onderstandsdomicilie aanwijstmoge in de toepassing zijne eigenaardige bezwaren en moeijelijkheden medebrengen en voor sommige Gemeentenwaaronder ook de onzefinan cieel drukkendoor zijne eenvoudigheid en billijkheid be veelt het zich toch bij voortduring aanen wij houden ons overtuigd, hoe meer dat beginsel is doorgedrongen, zoo veel te minder verschil zal over het onderstandsdomicilie ontstaan. Zien wij bij dit beginsel der Wet gaarne voor het goede dat het bevat de minder gunstige gevolgen voorbijniet minder is dit het geval bij het hoofddenkbeeld, dat omtrent armverzorging de Wet beheerscht. De vrijheid en zelfstan digheid der Kerkelijke Armbesturende ontwikkeling der weldadigheid, het overwigt der godsdienstige instellingen van liefdadigheid op hare armen ziedaar zoo vele uitvloeisels van dat hoofddenkbeelddie het ondanks al het drukkende van het overgangstijdperkaanbevelen en zijne toepassing bevorderen. Wel staat hier tegenover, dat de stelselmatige overbrenging der armenzorg ten laste van de Kerkelijke Besturen bij sommige dier administration eenen moeijelijken toestand veroorzaakt en dat men uit voorzigtigheid de in trekking der subsidiën over een ruim tijdsverloop verdeelen moetmaar wij noemden den overgang reeds drukkend en ieder ingewijde in armenbeheer zal bij de toepassing van dit gedeelte der Wet ook gaarne die rekkelijkheid willen be- toonen, door welke alleen gevoelige schokken en gevaarlijke gevolgen worden voorgekomen. Na deze algemeene beschouwingen gaan wij over tot de vermelding van den toestand van het Armwezen in onze Wij vestigen daartoe het

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1858 | | pagina 90