105 het Armwezen, welke als Bijlage lelt. II achter dit Verslag zijn gevoegd en opgemaakt werden naar aanleiding van de Besluiten van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van den löden Januari) 1855 (Proo. blad n°'. 8 en 9), zal ge noegzaam zijnom onze meening ten dezen aanzien zoo niet te bewijzen dan toch te billijken. Wij willen daaromtrent, overtuigd van het groote belang der zaak, evenwel nog in eenige nadere bijzonderheden tre den en daarvoor de verschillende Armbesturen, voor zoo verre wij met hunne administratie genoegzaam bekend zijn in hunnen werkkring over 1859 nagaan. Het allereerst komt daarvoor in aanmerking het Burger lijk Armbestuur, dat naar ons inzien bij eene zuivere toe passing der Wet meer en meer de maatstaf mag zijn ter beoordeeling van den staat van het Armbestuur in de Ge meente. Dat Armbestuur, hetwelk over 1859 nog afzon derlijk beheer hield van 'sGravenliage en Scheveningen, ken merkte zich door zuinigheid en verstandige toepassing der Wet van den 28sten Junij 1854 (Staatsblad n°100), en van het daaruit voortgevloeide tarief van bedeeling, door den Raad vastgesteld in zijne zitting van den 21sten December 1858. De navolgende bijzonderheden omtrent dat Armbestuur, die U later in een afzonderlijk rapport meer uitgebreid zullen worden medegedeeld, zullen wij tot staving van het gezegde aangeven Gedurende het jaar 1859 werden alhier bedeeld door en voor rekening van het Burgerlijk Armbestuur van 's Gravenhagetijdelijk 883, doorgaande 1091 en dus in het geheel 1974. Hieronder zijn begrepen 171 bestedelingende verpleeg den in de gestichten van verschillende Kerkelijke Armbestu ren en die te DelftMontfoort, Ned. MLettray en in de koloniën der Maatschappij van Weldadigheid opgenomen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1859 | | pagina 111