I i 133 1’ Over het algemeen waren de zandverstuivingen in het afgeloopen jaar zeer onbeduidendzij werden zonder buiten gewone hulpmiddelen weggeruimd. In 1859 werd wederom een gedeelte der zeeduinen af gestaan om daarop te bouwen, en wanneer die oppervlakte niet zoo groot was als in 1858, was dit geenszins het ge volg van mindere opgewektheid om aldaar gebouwen op te trekken, maar meer van Uwe zorg om, in afwachting van eene te nemen beslissing omtrent zeehaven, kanaal en spoor weg, aan de zeeduinen tusschen het Badhuis en Sclieveningen geene andere bestemming te geven. Ontginning van afgeveende of dalgronden komt voor onze Gemeente niet in aanmerking. Het aantal hengsten, ruinen, merriën en veulens, stieren, trek- en slagtossen koeijen en kalveren, ezels, muilezels, schapen, houders van schaapskudden, varkens, bokken en geitenvoor zoo verre ons dit uit de gedane opneming is bekend gewordenvindt men vermeld in den staat, Bijlage lett. I. Van het pluimvee kan geene opgave geschieden. Bijenteelt heeft in deze Gemeente niet plaats. De opgave der middenprijzen van veld- en tuinvruchten ooft, vee, boter en kaas, alsmede die der ter markt gebragte hoeveelheden, is opgenomen in den staat, als Bijlage lett. K achter het Verslag gevoegd. Van hetgeen wij omtrent den prijs van sommige artikelen in den aanvang van dit Hoofd stuk mededeelden, zal deze staat het overtuigend bewijs leveren, vooral wanneer men de prijzen vergelijkt met die van vorige jaren.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1859 | | pagina 139