117
het gebruik der woeste gronden
en over ontginning
onze Gemeente
in tegenstelling van de teellanden in het midden der duinen
waarvan de waarde door beteeling voortdurend vermindert.
Buitengewone middelen tot keering der zandverstuivingen
werden in 1860 geenszins noodig geacht. In het voorjaar
is men met kracht werkzaam geweest om den rug in het
schuitengat te Schevenvngenleidende naar de timmerwerven
van de Heeren Varkevisser en de Jager, te verlagen,
ten einde zoo doende de aanstuivingen ter dier plaatse te
voorkomenhiermede wordt voortgegaan met het doel om
de geheele hoogte weg te graven en het terrein te nivelleren.
Alleen in den omtrek van het Gemeentebadhuis is in
1860 helm geplantmaar men zal in den loop van 1861
dit voortzetten op de hooge zeeduinenvan het paviljoen
van Z. K. H. Prins Prederik der Nederlanden tot voorbij
het Badhuis.
Omtrent den aard van
hebben wij niets verder te vermelden
van afgeveende of dalgronden valt voor
geenszins te berigten.
De toestand van den veestapel, voor zoo verre daarover
in deze Gemeente eenig berigt te pas komt, bij de onbe
duidendheid van het bezit van vee alhier, was in 1860
gunstig. In den staat Bijlage lett. O hebben wij den uitslag
vermeld van de gedane opneming van het aantal hengsten
ruinen, merriën en veulens, stieren, trek- en slagtossen
koeijen en kalveren, ezels, muilezels, schapen, houders van
schaapskudden, varkens, bokken en geiten, dat alhier in het
vorig jaar aanwezig was.
Over het pluimvee kunnen wij geen berigt uitbrengen en
met bijenteelt houdt men zich in onze Gemeente niet onledig.
De verlangde opgave der middenprijzen van veld- en tuin
vruchten, ooft, vee, boter en kaas, hout en schors, alsmede die
van de ter markt gebragte hoeveelheden worden gevonden in
den staat, als Bijlage lett. P achter het Verslag opgenomen.